Голландский - Нидерландский

Языки :: Голландский - Нидерландский

222	Nederlands	Néerlandais
	TACHTIGSTE (80ste) LES.	Leçon 80
	Het spel	Le jeu

1	Spelen wij wel genoeg ? Het is een vraag waarmee niet te lachen valt (1 ).	Jouons-nous (bien) assez ? C'est une question dont il ne faut pas rire.
2	Spelen is immers een basisbehoefte {2) van de mens.	Car jouer est un besoin de base de l'homme.
3	Het verjaagt de muizenissen, verzet de zinnen, houdt de geest fris (3).	Cela chasse les soucis, dissipe les envies et garde l'esprit frais.
4	Niet te verwonderen dat het spel (N 4) zo oud is als de mensheid.	Il n'est pas étonnant (pas à s'étonner) que le jeu soit (est) aussi vieux que l'humanité.
5	Het is verrukkelijk om te zien welke verscheidenheid aan spelen er in de loop der tijden zijn verzonnen, van de eenvoudigste kansspelletjes tot de meest ingewikkelde denkoefeningen.	Il est ravissant de voir quelle diversité de jeux ont été imaginés au cours des temps, des petits jeux de hasard (chance) les plus simples aux exercices de réflexion les plus compliqués.
6	Vanzelfsprekend is het onzin te denken dat alleen (4) kinderen dienen te spelen en dat volwassenen zich met ernstiger zaken horen (5) bezig te houden.	Il va de soi que cela n'a pas de sens de penser que seuls les enfants doivent jouer et qu'il convient que les adultes s'occupent d'affaires plus sérieuses.
7	Er zijn hele bibliotheken vol geschreven over de psychologie van het spel en over de afwijkingen (6), die ontstaan wanneer een mens helemaal niet meer (7) kan spelen.	Des bibliothèques entières ont été écrites (pleines) sur la psychologie du jeu et sur les déviations qui naissent quand un homme ne peut plus du tout jouer.
8	"Het werkelijke pure spel is één van de grondvesten van onze cultuur" schreef Johan Huizinga in een van zijn verhandelingen.	"Le jeu véritable (et) pur est un des fondements de notre culture", écrivait Johan Huizinga dans un de ses essais.
9	Overigens is de grens tussen "spelen" en "werken" soms moeilijk te trekken.	D'ailleurs la limite (frontière) entre "jouer" et "travailler" est parfois difficile à établir (tirer).
10	Er zijn gelukkigen die hun werk als spel opvatten, en spelers die hun spel als werk opvatten, zoals beroepsvoetballers en -tennissers.	Il y a des (gens) heureux qui conçoivent leur travail comme (un) jeu et des joueurs qui conçoivent leur jeu comme travail, tels que les joueurs de football et de tennis professionnels.
11	Doe het spel weg (8) uit het maatschappelijk leven en alle pret is er af (9).	Supprimez le jeu de (hors de) la vie sociale et tout le plaisir en est enlevé (en bas).
12	Voor velen is het een houvast, de enige troost die hen nog met het leven verzoent.	Pour beaucoup, c'est quelque chose à quoi se raccrocher, la seule consolation qui les réconcilie encore avec la vie.
13	Wat zouden de mensen doen zonder hun voetbal, koers, vogelpik ?	Que feraient les gens sans leur football, leur(s) course(s) leur jeu de fléchettes ?
14	Zonder hun wekelijks kaartavondje, partijtje schaak (10), hun lotje van de Loterij ?	Sans leur soirée de cartes hebdomadaire, leur (petite) partie d'échecs, leur billet de la Loterie ?
	(wordt vervolgd)	(à suivre)

	OEFENING	EXERCICE
	Het juiste voorzetsel.	La préposition exacte.
1	Ik had dat niet bij de hand.	Je n'avais pas cela sous la main.
2	Wie is verantwoordelijk voor dat ongeval ?	Qui est responsable de cet accident ?
3	Hij kan niemand met rust laten.	Il ne peut laisser personne tranquille (en paix).
4	Bij mooi weer gaan we wandelen.	Par beau temps, nous allons nous promener.
5	Hij is een man met gezond verstand.	C'(il) est un homme de bon sens.
6	Dat heeft betrekking op een ander geval.	Cela se rapporte (a rapport) à un autre cas.
7	Ik had u toch voor dat gevaar gewaarschuwd.	Je vous avais cependant averti de ce danger.
8	Hij houdt niet op met spreken.	Il n'arrête pas de parler.
9	Dat blijft natuurlijk onder ons.	Cela reste naturellement entre nous.
10	Ze hebben geen reden tot klagen.	Ils n'ont aucune raison de se plaindre.
11	Dat komt zeker op hetzelfde neer.	Cela revient certainement au même.
12	U hebt er voordeel bij iets anders te kopen.	Vous avez intérêt (avantage) à acheter quelque chose d'autre.
13	Het ontbreekt hem aan moed om te slagen.	Il manque de courage pour réussir.
14	Het is niets anders dan een gebrek aan geduld.	Ce n'est rien d'autre qu'un manque de patience.
15	Dat boek is uit het Engels vertaald.	Ce livre est traduit de l'anglais.
16	Ze komen op voorwaarde dat we vroeg terugzijn.	Ils viennent à condition que nous soyons revenus (de retour) tôt.
17	Ik beschik over alle nodige gegevens.	Je dispose de toutes les données nécessaires.
18	Ik had bijna niets tot mijn beschikking.	Je n'avais presque rien à ma disposition.
19	Zegt u alles tegen die vriend ?	Dites-vous tout à cet ami ?
20	Ze is nu in dienst van de gemeente.	Elle est maintenant au service de la commune.
21	Dat zal waarschijnlijk op niets uitlopen.	Cela ne donnera probablement aucun résultat.

	De Guldensporenslag — Wie heeft de Fransen bij Groeninghe verslagen ? vraagt de onderwijzer. Algemene stilte. Opeens staat Jan op en vraagt : — In voetbal, meneer ?	La bataille des Éperons d'Or — Qui a battu les Français à Groeninghe ? demande l'instituteur. Silence général. Tout à coup, Jean se lève et demande : — Au (dans) football, monsieur ?

NOTES

(1) Voir leçon 75, note 10.

(2) Ze heeft behoefte ann gezelschap. Elle a besoin de compagnie.
Ze hebben niet veel behoeften. Ils n'ont pas beaucoup de besoins.
Hij voorziet in eigen behoeften. Il subvient à ses propres besoins.

(3) Ze heeft een fris gezicht. Elle a un frais visage.
Het is fris. Il fait frais.
Geef mij een frisse drank. Donne-moi une boisson fraîche.
Frisse lucht : de l'air frais.
Ik houd van vers brood. J'aime le pain frais.
Koop verse eieren. Achetez des œufs frais.

(4) On peut dire aussi alleen maar ou slechts.

(5) Dat hoort zo. Il convient qu'il en soit ainsi.
We zullen dat doen zoals het hoort. Nous ferons cela comme il convient.
Iedereen hoort op tijd te zijn. Il convient que chacun soit à temps,

(6) Wijk niet van dit pad af. Ne vous écartez pas de ce sentier.
Hij wil niet van zijn gewoonten afwijken. Il ne veut pas déroger à ses habitudes.

(7) Ze helpen ons helemaal niet meen. Ils ne nous aident absolument plus.
Dat komt mij niet helemaal duidelijk meer voor. Cela ne me semble plus tout à fait clair.

(8) Weg er mee ! Enlevez-moi cela !
Weg met de voorzitter ! A bas le président !

(9) Hij heeft de vraag op de man af gesteld. Il a posé la question à brûle-pourpoint.
Het mooie is er voor mij af. Cela a perdu son charme pour moi.
Hij is van zijn vrouw af. Il a quitté sa femme.
Ik weet er niets van af. Je n'en sais rien.

(10) Ne s'emploie pas au pluriel. Schaken : jouer aux échecs.