Языки :: Голландский - Нидерландский
45
 
 
126 Nederlands Néerlandais
  VIJFENVEERTIGSTE (45ste) LES. Leçon 45
  Naar het postkantoor. Au bureau de poste
     
1 Hans : Kijk eens hoeveel mensen er voor de loketten staan ! Regarde (une fois) combien il y a (sont debout) de gens aux (devant les) guichets !
2 Wim : Op de spitsuren is het onvermijdelijk (1). Je moet (N2) in de rij gaan staan en je beurt afwachten (2). Aux heures de pointe, c'est inévitable. On doit (tu dois) faire le file et attendre son tour.
3 H : Kom ! Voor loket | (3 + N 3) is er bijna niemand. Viens. Au guichet 3, il n'y a presque personne.
4 W : Heb je het bordje niet gezien ?
Het is het loket voor postpaketten, monsters en handelspapieren met aangegeven (4) waarde.		 N'as-tu pas vu l'écriteau ?
C'est le guichet pour les colis (postaux), les échantillons et les papiers d'affaires avec valeur déclarée.
5 H : Dan is het niet voor ons. Laten wij (5) maar in de rij staan en geduld hebben ! Alors ce n'est pas pour nous. Faisons (seulement) la file et ayons (de la) patience I
6 W (aan de beambte) : Mag ik een formulier voor een aangetekende brief (6) hebben, alstublieft ? (à remployé) Puis-je avoir un formulaire pour une lettre recommandée, s'il vous plaît ?
7 H : Vul het zorgvuldig in, jongen ! Remplis-le soigneusement, mon vieux (garçon) !
8 W : Er is niet veel in te vullen : alleen maar het adres van de geadresseerde. Il n'y a pas beaucoup à remplir : uniquement l'adresse du destinataire.
9 H : Vergeet niet het postnummer te (N4) vermelden I N'oublie pas d'indiquer (mentionner) le numéro postal.
10 W : Zo is alles in orde, zou ik menen. Ainsi tout est en ordre, me semble-t-il (penserais-je).
11 Beambte : Nee, meneer, uw brief is onvoldoende (7) gefrankeerd.
De geadresseerde zal strafport moeten betalen.		 Non, monsieur, votre lettre est insuffisamment affranchie.
Le destinataire devra payer (une) surtaxe.
12 W : Niet voldoende gefrankeerd ? Hoe zo ? Pas suffisamment affranchie ? Comment cela ?
13 B : Op de envelop (8) hebt u toch «spoedbestelling» geschreven, nee ?

Sur l'enveloppe vous avez (quand môme) écrit "Par exprès", non ?

14 W : Wat ? Dan is het een vergissing. Kan ik er iets aan doen ? Quoi ? Alors, c'est une erreur. Puis-je y faire quelque chose
15 B : Ofwel schrapt u het, ofwel betaalt u een beetje meer. Ou bien vous le supprimez (biffez), ou bien vous payez un peu plus.
16 W : Laten wij het maar zo staan. Zo heeft moeder vlugger nieuws en is ze tevreden. Laissons-le ainsi. Ainsi, maman aura plus vite des nouvelles et elle sera contente.
17 B : Hier is uw ontvangstbewijs. Voici votre récépissé.
18 W : Mag ik u ook een paar briefkaarten (9) en brieven afgeven ? Puis-je vous donner (remettre) aussi quelques cartes postales et lettres ?
19 B : Daarvoor staat er een bus in de hoek; die wordt om het uur gelicht. Pour cela II y a une boite dans le coin; elle est levée toutes les heures.
20 W : Geeft u mij dan tien postzegels à 50 (vijftig) cent. Donnez-moi alors dix timbres à 50 cents.
21 B : Postzegels verkoop ik niet. Die krijgt u aan loket 8. Je ne vends pas de timbres-poste. Vous en aurez (recevez) au guichet 8.
22

H : Wel ! Weer in de rij gaan staan.
We komen nooit op tijd thuis voor het avondeten.

 Eh bien ! Encore une fois faire la file.
Nous ne serons (venons) jamais à temps à la maison pour le repas du soir.
  OEFENING EXERCICE
  Over posterijen en brieven. Au sujet de la poste (des postes) et des lettres.
1 Is er geen postkantoor in de buurt ? Est-ce qu'il n'y a pas de bureau de poste dans les environs ?
2 Er is een hulppostkantoor in de tweede zijstraat links. Il y a un bureau de poste auxiliaire dans le deuxième rue latérale à gauche.
3 Is er post vanmorgen ? Y a-t-il du courrier ce matin ?
4 De eerste post (postbestelling) komt maar om negen uur. La première distribution est (vient) à neuf heures seulement.
5 Wilt u zo vriendelijk zijn deze brieven voor mij te posten ? Voulez-vous avoir l'obligeance de poster ces lettres pour moi ?
6 Hij had geen postzegel op zijn prentkaart geplakt. Il n'avait pas mis (collé) de timbre sur sa carte-vue.
7 Wees voorzichtig met voorgekleefde envelops : men kan ze gemakkelijk opendoen.

Soyez prudent avec les enveloppes percolées ; on peut les ouvrir facilement.

8 Folders moet u als drukwerken frankeren. Les dépliants doivent être affranchis comme (des) imprimés.
9 Ik heb het pakje onder rembours gezonden. J'ai envoyé le colis contre remboursement.
10 Ik heb de post van vanmorgen nog niet doorgelezen. Je n'ai pas encore dépouillé le courrier de ce matin.
11 Mag ik u vragen per omgaande te antwoorden ? Puis-je vous demander de répondre par retour du courrier ?
12 Hierbij (ingesloten) zend ik u een folder over onze stad. Ci-joint, je vous envoie un dépliant concernant (au sujet de) notre ville.
13 Wilt u me ontvangst van deze brief berichten ? Voulez-vous m'accuser réception de cette lettre.
14 Ik vrees dat de brief zoek geraakt is. Je crains que la lettre soit égarée.
15 Onze brieven hebben elkaar gekruist. Nos lettres se sont croisées.
16 Ik heb niet alles kunnen ontcijferen. Je n'ai pas pu tout déchiffrer.
17 De naam van de afzender was onleesbaar. Le nom de l'expéditeur était illisible.
18 Ik heb lang brieven met hem gewisseld. J'ai été longtemps en correspondance (j'ai échangé des lettres) avec lui.
19 Die brief moet aan de betreffende persoon zelf overhandigd worden. Cette lettre doit être remise en mains propres.
20 Nazenden, a. u. b. Prière de faire suivre (faire suivre, s.v.p.).
NOTES
(1) -(e)lijk ajouté au radical d'un verbe forme des adjectifs signifiant "pouvant être" :
vermijden (éviter), vermijdelijk (évitable);
begrijpen, begrijpelijk (compréhensible);
wensen, wenselijk (souhaitable);
bedriegen, bedrieglijk (trompeur).
(2) Ik wacht mijn beurt af : j'attends mon tour.
Iedereen spreekt op zijn beurt. Chacun parle à son tour.
Ze spreken om de beurt. Ils parlent à tour de rôle.
Wie is aan de beurt ? A qui le tour ?
U bent nu aan de beurt. C'est maintenant votre tour
(3) Certains noms ne sont pas précédés de l'article défini s'ils sont suivis immédiatement d'un numéro, et ne sont pas précédés d'un déterminant.
Ik lees nummer zes /paragraaf drie.
Ze komen met tram elf.
Ik rijd met bus achttien.
We lezen nu bladzijde tien.

(4 ) Ik heb niets aan te geven. Je n'ai rien à déclarer (à la douane).
Ze hebben verklaard dat ze het niet eens waren. Ils ont déclaré qu'ils n'étaient pas d'accord.

(5) La première personne du pluriel de l'Impératif se forme au moyen de laten wij et de l'infinitif.
Laten wij onmiddellijk vertrekken ! Partons immédiatement.
(6) Een aangetekende brief : une lettre recommandée.
Ze hebben ons dat boek aanbevolen. Ils nous ont recommandé ce livre.

(7) Le préfixe on- est accentué dans les noms :
het ongeduld (impatience), het ongeluk (malheur), de onmacht (impuissance), de oneer (déshonneur).
Il ne l'est pas dans les adjectifs : ongeduldig (impatient), ondiep (peu profond), onzeker (incertain).
(8) On écrit aussi "enveloppe" et on emploie fréquemment : de omslag.

(9) De prentkaart : la carte-vue.