Изучение языков | Нидерландский / Голландский

 


ha068

  ACHTENZESTIGSTE (68ste) LES SOIXANTE - HUITIÈME LEÇON
  Een beroep kiezen (vervolg) Choisir une profession (suite)
     
1 Jan: Zou je niets voor winkelier voelen ? J-: Est-ce que commerçant ne te dirait rien ?
2 Rik: Winkelier ? Wat kan je heden ten dage nog verkopen ? R.: Commerçant ? Qu'est-ce que tu peux encore vendre le jour d'aujourd'hui ?
3 Er zijn steeds meer grote warenhuizen (1) en supermarkten waartegen je (N4) moeilijk kan concurreren (2). II y a toujours plus de grands magasins et de supermarchés que (contre lesquels) l'on peut difficilement concurrencer.
4 Jan: Het leven van de boer is prettig : je werkt de hele dag in de open (N5) lucht. J.: La vie du paysan (fermier) est intéressante :
on (tu) travaille toute la journée en plein (ouvert) air.
5 Rik: En in de regen ! En mijn vrouw gaat groenten (3) op de markt verkopen. R.: Et dans la pluie ! Et ma femme va vendre des légumes au (sur le ) marché.
6 Bovendien ben je werkelijk de slaaf van de dieren. De plus on est réellement l'esclave des animaux.
7 Jan: Ik heb een idee: ga in (4) de politiek: J.: J'ai une idée : fais de (va dans) [la] politique :
8 je hebt verstand, je kan burgemeester worden ; tu es intelligent, tu peux devenir bourgmestre ;
9 een paar jaar later wordt je misschien wel minister, quelques années plus tard tu deviendras (deviens) peut-être bien ministre,
10 je hebt dan een prachtige wagen, een chauffeur, een secretaresse en... tu auras (as) alors une magnifique voiture, un chauffeur, une secrétaire et. . .
11 Rik: En na een paar maanden heb je misschien niets meer ! R.: Et après quelques mois tu n'as peut-être plus rien !
12 En je kan gaan stempelen ! Werkelijk een goede raad ! Et tu vas au chômage (pointer) ! Vraiment un bon conseil !
13 Jan: Ik zal over je probleem blijven nadenken ; J.: Je vais continuer à réfléchir à ton problème ;
14 maar lees zaterdagavond in de krant de rubriek "aangeboden betrekkingen", mais lis samedi soir dans le journal la rubrique "offres d'emplois" (emplois offerts),
15 't is altijd leerrijk en misschien kom je zo op een idee (6). c'est toujours instructif et peut-être auras-tu (viendras-tu sur) une idée.
  OEFENING EXERCICE
  Over grote warenhuizen. A propos de grands magasins.
1 Heden ten dage zijn er steeds meer mensen die hun boodschappen in de grote warenhuizen gaan doen. De nos jours il y a toujours plus de gens qui vont faire leurs courses dans les grands magasins.
2 Sommigen vragen zich soms af hoe dat te verklaren is. Certains se demandent parfois comment cela est explicable (est à expliquer).
3 Als u even over het probleem nadenkt, dan ligt de verklaring voor de hand. Si on (vous) réfléchit un instant au problème, (alors) l'explication va de soi.
4 Voor de meeste klanten is het veel eenvoudiger omdat ze alles in een zelfde winkel kunnen kopen. Pour la plupart des clients c'est beaucoup plus simple, parce qu'ils peuvent acheter tout dans un même magasin.
5  Op die manier verliezen ze veel minder tijd. De cette manière ils perdent beaucoup moins de temps.
6 Bovendien bestaat de mogelijkheid na de werkuren te winkelen, En outre existe la possibilité de faire les courses après les heures de travail,
7 wat heel prettig is als de vrouw ook buitenshuis werkt of als ze niet over een eigen wagen beschikt. ce qui est très intéressant si la femme travaille aussi à l'extérieur (hors de la maison) ou si elle ne dispose pas d'une voiture personnelle.
8 Want die warenhuizen blijven meestal tot acht uur en op sommige dagen zelfs later open. Car ces grands magasins restent généralement ouverts jusqu'à huit heures et certains jours même plus tard.
9 Eindelijk mogen we niet uit het oog verliezen dat de prijzen er dikwijls nogal wat lager zijn dan in de winkels op de hoek. Enfin nous ne devons (pouvons) par perdre de vue que les prix y sont souvent passablement plus bas que dans les [petits] magasins du (sur le ) coin.
     
  NOTEN
1 De waar : la marchandise.
Ze hebben goede waar : ils ont de la bonne marchandise.
Un train de marchandises : een goederentrein.
2 De concurrence ;la concurrence.
Een concurrent ; un concurrent.
3 Groente reste généralement au singulier.
We hebben groente gegeten : nous avons mangé des légumes.
On n'emploie le pluriel que lorsqu'on veut parler de plusieurs sortes de légumes.
4 Ze doen aan sport ; ils font du sport.
Ze doet aan Nederlands: elle fait du néerlandais.
5 Aanbieden : offrir.
Hij heeft ons geld aangeboden : il nous a offert de l'argent.
Hij biedt zijn diensten aan : il offre ses services.
Mag ik u een sigaar aanbieden : puis-je vous offrir un cigare.
6 Hij is op het idée gekomen een winkel te openen : l'idée lui est venue d'ouvrir un magasin.
   
  Noms neutres : het warenhuis, het dier.

p166 (316)


Счётчик