Изучение языков | Нидерландский / Голландский
 


ha060
  ZESTIGSTE (60ste) LES SOIXANTIÈME LEÇON
  Opslag (Une) augmentation de salaire
     
1 Mia: Dag, vrienden ! M.: Bonjour, [les] amis !
2 Dora: Mia ! Hoe komt het dat je al terug bent ? D.: Mia ! Comment se fait-il que tu sois déjà de retour ?
3 De vergadering (1) heeft niet lang geduurd. La réunion n'a pas duré longtemps.
4 Mia: De baas had nieuwe voorstellen (2), die erg de moeite waard waren, M.: Le patron avait de nouvelles propositions qui en valaient vraiment la peine,
5 en iedereen verklaarde er zich akkoord (3) mee. et tout le monde s'est déclaré d'accord (avec).
6 Dora: Welke zijn die voorstellen ? D.: Quelles sont ces propositions ?
7 Mia: Als secretaresse heb ik het recht niet daar iets over te zeggen :beroepsgeheim! M,: Comme secrétaire je n'ai pas le droit de dire quelque chose à ce sujet : secret professionnel !
8 Dora: Je kunt mij vertrouwen (4) : ik ben toch je vriendin. (N3) D.: Tu peux avoir confiance : je suis tout de même ton amie.
9 Mia: Een vriendin die alles overal gaat vertellen ! M.: Une amie qui va tout raconter partout !
10 Een beetje geduld, morgen zijn jullie (5) allemaal op de hoogte van alles. Un peu de patience, demain vous serez (êtes) au courant de tout.
11 Dora: Ik kan wel raden wat het is : we zullen meer verdienen ! D.; Je peux (bien) deviner ce que c'est : nous allons gagner (gagnerons) plus !
12 Heb je dat gehoord, Wim ? As-tu entendu (cela), Wim ?
13 Er is geen reden (6) meer om een andere betrekking te zoeken. II n'y a plus de raison pour chercher un autre emploi.
14 Straks ga (7) ik mijn nieuwe jurken kopen. Tout à l'heure j'irai (je vais) acheter mes nouvelles robes.

15

 Mia: Je had het maar over rokken. M.: Tu ne parlais que de jupes.
16 Dora: Ja, maar nu kunnen het jurken zijn ! D.: Oui, mais maintenant cela peut-être des robes !
     
  OEFENING EXERCICE
  Een voorzichtige jongen. Un garçon prudent.
1 Vorige zondag heeft mijn vriend mij voorgesteld met hem naar zee te rijden. Dimanche passé mon ami m'a proposé d'aller avec lui (en voiture) à la mer.
2 Ik houd erg veel van een dag aan zee, maar ik heb toch geweigerd. J'aime énormément la mer (très beaucoup la m.), mais j'ai quand même refusé.
3 Ik heb niet veel vertrouwen in hem als chauffeur : hij heeft al een paar ongevallen gehad en hij is zelfs eens een week in het ziekenhuis geweest. Je n'ai pas beaucoup confiance en fui comme chauffeur : il a déjà eu quelques accidents et il est même resté une fois une semaine à l'hôpital.
4 Hij wist niet, zei hij, hoe die gebeurd waren. Il ne savait pas, disait-il, comment cela s'était passé (ceux-ci avaient eu lieu).
5 Waarschijnlijk hadden de anderen met gezien, dat de lichten op rood stonden en hadden ze niet op tijd gestopt. Probablement les autres n'avaient-ils pas vu que les feux étaient rouges (les lumières se trouvaient sur r.) et ne s'étaient-ils pas arrêtés, ou pas à temps.
6 Dat is natuurlijk 'zijn' verklaring.  C'est naturellement "son" explication.
7 Maar hij verliest uit het oog dat hij meestal veel te hard rijdt. Mais il perd de vue qu'il roule généralement beaucoup trop vite.
8 Bovendien houdt hij niet op met praten en kijkt hij niet altijd voor zich. De plus il n'arrête pas de bavarder et il ne regarde pas toujours devant lui.
9 U kan dus wel raden dat ik redenen genoeg had om niet mee te gaan. Vous pouvez donc (bien) deviner que j'avais assez de raisons pour ne pas accompagner (aller avec).
10 Ik ga nog liever met de trein ! Je préfère encore aller en train !
     
  NOTEN
1 De algemene vergadering : l'assemblée générale.
Ze vergaderen morgen om 10 uur : ils ont leur réunion demain à 10 heures.
2 Voorstellen : proposer.
Ze hebben een ander plan voorgesteld: ils ont proposé un autre plan.
3 Ik ga akkoord met u : je suis d'accord avec vous.
4 Ik heb geen vertrouwen in hem : je n'ai pas confiance en lui.
Ze vertrouwt hem niet : elle ne lui fait pas confiance.
5 Jullie est le pronom de la deuxième personne du pluriel, forme familière.
Il est suivi de la môme forme du verbe que les autres personnes du pluriel.
Wat denken jullie daarvan ? : Qu'en pensez-vous ?
6

Om welke reden doet u dat ? : Pour quelle raison faites-vous cela?
Ze hebben goede redenen (rédënë) om niet te komen : ils ont de bonnes raisons pour ne pas venir.
7 On emploie le présent au lieu du futur quand il ressort du contexte qu'il s'agit d'un futur.
   
  Noms neutres: het voorstel, het geheim, het vertrouwen, het geduld

p145 (274)

Счётчик