Изучение языков | Нидерландский / Голландский


ha059

  NEGENENVIJFTIGSTE (59ste) LES CINQUANTE - NEUVIÈME LEÇON
  Koopjes (Des) occasions
     
1 Dora: Ik ben blij weer binnen te zijn ;
het is echt niet warm buiten.
D.: Je suis contente d'être de nouveau à l'intérieur;
il ne fait vraiment pas chaud dehors.
2 Mia: Jij (1) hebt gevraagd om een eindje (2) te gaan wandelen. M.: [C'est] toi [qui] as demandé d'aller [te] promener un peu (un bout de chemin).
3 Dora: Ik had er niet aan gedacht mijn mantel (3) aan te doen (4). D.: Je n' (y) avais pas pensé à mettre mon manteau.
4 Mia: Met of zonder mantel heb je het altijd koud, behalve voor de etalages! M.: Avec ou sans manteau tu as toujours froid, sauf devant les étalages.
5 Dora: Ik kan er niets aan doen : ik kijk graag naar mooie dingen. D.: Je ne puis rien y faire : je regarde volontiers (vers) les belles choses.
6 En er zijn meer dan eens koopjes (5). Et il y a plus d'une fois des occasions.
7 Mia: Een koopje vandaag, een koopje morgen, M.: Une occasion aujourd'hui, une occasion demain,
8 en op het einde (6) van de maand begin je er weer over te klagen dat je geen cent meer hebt. et à la fin du mois tu commences de nouveau à te plaindre (de cela) que tu n'as plus un sou.
9 Dora: Op het einde van de maand ontvangen we ons salaris. D.: A la fin du mois nous recevons notre salaire.
10 Mia: Is het werkelijk mogelijk op zo'n manier te leven ?

M.: Est-ce qu'il est vraiment possible de vivre de pareille manière ?

11 Denk er soms aan wat geld te sparen! Pense (y) parfois à épargner un peu d'argent.
12 Dora: Sparen ? Het geld heeft elke maand steeds minder waarde. D.: Épargner ? L'argent a tous les mois (chaque m.) toujours moins de valeur.
13 Ik heb de indruk dat je je vergadering uit het oog (7) verliest. J'ai l'impression que tu perds ta réunion de vue.
14 Meneer De Vos komt over vijf minuten. Monsieur De Vos vient dans cinq minutes.

15

Mia: Maak je daar geen zorgen over (N2), ik ben al lang klaar. M.: Ne te fais pas de soucis à ce sujet, je suis prête depuis longtemps.
     
  OEFENING EXERCICE
  Een moeilijke periode. Une période difficile.
1 De economische crisis duurt nu al een paar jaar. La crise économique dure maintenant depuis quelques années déjà.
2 Wat betekent dat eigenlijk ? Qu'est-ce que cela signifie au juste ?
3 In de eerste plaats hebben veel (soms belangrijke) firma's financiële problemen.  En premier lieu, beaucoup de firmes (parfois importantes) ont des problèmes financiers.
4 Er zijn steeds meer werklozen en veel arbeiders en beambten zijn bang hun betrekking te verliezen.  Il y a toujours plus de chômeurs et beaucoup d'ouvriers et d'employés ont peur de perdre leur emploi.
5 De prijzen blijven stijgen : Les prix continuent à monter:
6 de huisvrouwen constateren het onmiddellijk als ze hun boodschappen gaan doen. les ménagères le constatent immédiatement quand elles vont faire leurs achats (emplettes).
7 Omdat veel produkten duurder zijn geworden, proberen ze minder te kopen. Parce que beaucoup de produits sont devenus plus chers, elles essaient d'acheter moins.
8 Voor de fabrieken is dat natuurlijk niet de ideale oplossing. Pour les usines cela n'est naturellement pas la solution idéale.
9 Er is er ook veel minder sprake van 's zondags voor zijn plezier te rijden. Il (en) est aussi beaucoup moins question de rouler pour son plaisir le dimanche.
10 Zelfs in de week laten veel mensen hun wagen in de garage staan en gaan ze met de bus naar hun werk. Même en semaine beaucoup de gens laissent leur voiture au garage et ils vont au travail en autobus.
11 In veel gevallen is het nogal vermoeiend, want de reis duurt meestal langer. Dans beaucoup de cas c'est assez fatigant, car le trajet (voyage) dure généralement plus longtemps.
  NOTEN
1 En néerlandais, on n'emploie pas la répétition du pronom personnel (toi, tu)
et en général non plus l'équivalent du français 'c'est toi qui'.
On emploie la forme accentuée du pronom personnel.
C'est elle qui l'a dit : zij heeft het gezegd.
2 We zullen een eindje lopen : nous ferons un bout de chemin à pied.
Het is een eindje van hier : c'est à une petite distance d'ici.
Het is een heel eindje : c'est tout un bout de chemin.
3 On emploie mantel pour les femmes ;
pour les hommes on dit jas ou overjas (pardessus).
4 Ik doe/trek mijn schoenen aan: je mets mes chaussures.
Ik trek mijn jas/mijn schoenen uit : j'enlève mon veston/mes chaussures.
Hij zet zijn hoed op : il met son chapeau.
Hij neemt zijn hoed af: il ôte son chapeau.
5 Ne confondez pas les mots suivants ;
in januari zijn er altijd veel koopjes : en janvier il y a toujours beaucoup d'occasions.
Wat zal ik haar bij die gelegenheid geven ? : Que lui donnerai-je à cette occasion ?
Ik heb een tweedehandse wagen gekocht : j'ai acheté une voiture d'occasion.
6 Rappelez-vous :
Op het einde van de maand (question de temps),
aan het einde van de straat (question de distance).
7 Ze heeft blauwe ogen : elle a les yeux bleus.
Ik heb geen oog dichtgedaan : je n'ai pas fermé l'œil.
Ik houd hem in 't oog : je le tiens à l'œil.
   
  Noms neutres : het ding, het koopje.

p142 (268)


Счётчик