Изучение языков | Нидерландский / Голландский


ha001

Daar was laatst een meisje loos

Девочка сбежала

Daar was laatst een meisje loos
Die wou gaan varen
Die wou gaan varen
Daar was laatst een meisje loos
Die wou gaan varen als lichtmatroos

"Там была в последнее время девочка прочь" (сбежала)
Она хотела поехать
Которая хотела поплавать
Девочка сбежала
Которая хотела поплавать как "лёгкий матрос" (юнга, новичок)

Zij moest klimmen in de mast
Maken de zeilen
Maken de zeilen
Zij moest klimmen in de mast
Maken de zeilen met touwtjes vast
Она должна (была) подниматься на мачту
Делать паруса
Расправлять паруса
Она должна была подниматься на мачту
Привязывать паруса верёвочкой крепко
Maar door storm en tegenweer
Sloegen de zeilen
Sloegen de zeilen
Maar door storm en tegenweer
Sloegen de zeilen van bovenaf neer
Но из-за шторма и встречного ветра
Били паруса
Упали паруса
Но из-за шторма и встречного ветра
Упали паруса сверху вниз
Ach kapteintje sla mij niet
Ik ben uw liefste
Ik ben uw liefste
Ach kapteintje sla mij niet
Ik ben uw liefste zoals u ziet
Ах капитанчик, не бей меня
Я буду твоей любимой
Я буду твоей любимой
Ах капитанчик, не бей меня
Я буду твоей любимой, как (только) ты видишь
Zij moest komen in de kajuit
Kreeg een pak ransel
Kreeg een pak ransel
Zij moest komen in de kajuit
Kreeg een pak ransel en toen was het uit
Она должна была пойти в каюту
"Получила один пакет ранца"
Получила взбучку
Она должна была пойти в каюту
Получила взбучку, и за тем была прочь
 

EERSTE (1ste) LES.

ПЕРВЫЙ УРОК PREMIÈRE LEÇON
 

Bent u ziek ?

Ты болен? Êtes-vous malade ?
       
1 Goedendag (N1), mevrouw De Vos. Добрый день, госпожа Де Вос. Bonjour, madame De Vos.
2 Dag (1), meneer Janssens. "День" (привет), господин Янссенс. Bonjour, monsieur Janssens.
3 Hoe maakt u het (2) ? "Как делаешь ты это?"
Как дела?
Comment allez-vous (le faites-vous) ?
4 Niet heel goed. Нет очень хорошо. Pas très bien.
5 Bent (3) u ziek ? Ты болен Êtes-vous malade ?
6 Nee (4), maar mijn vrouw is ziek, Нет, но моя жена больна, Non, mais ma femme est malade,
7 mijn dochter is ziek, моя дочь больна, ma fille est malade,
8 mijn zoon (5) is ook in bed мой сын также в кровати, mon fils est aussi au (dans) lit
9 en mijn schoonmoeder... и (а) моя тёща... et ma belle-mère ...
10 Wat ? Is uw (N2) schoonmoeder (6) ook ziek ? Что? Твоя тёща также больна? Quoi ? Est-ce que votre belle-mère est aussi malade ?
11 Wel nee, mijn schoonmoeder is nu bij ons thuis. Ну нет, моя тёща сейчас у нас ("при мы дома"). Mais (bien) non, ma belle-mère est maintenant chez nous (à la maison).
       
  OEFENING   EXERCICE
1 Mijn zoon is niet thuis. Мой сын не дома. Mon fils n'est pas à la maison.
2 Is uw dochter ook ziek ? Ваша дочь также больна? Votre fille est-elle aussi malade ?
3 Hoe maakt uw schoonmoeder het ?

Как ваша свекровь поживает?

Comment va votre belle-mère ?
4 Mevrouw De Vos is bij ons thuis. Госпожа Де Вос у нас (в гостях). Madame De Vos est chez nous (à la maison).
5 Mijn vrouw is nu in bed. Моя жена сейчас в кровати. Ma femme est maintenant au lit.
6 Meneer Hiel maakt het niet goed.

Господин Хил не очень в порядке.

Monsieur Hiel ne va pas bien.
7 Bent u mevrouw Janssens ? Ты - госпожа Янссенс? Êtes-vous madame Janssens ? -
8 Hoe gaat het met uw zoon ? Как оно с вашим сыном? Comment va votre fils ?
  NOTEN
1

Dag est moins cérémonieux, et aussi beaucoup plus courant que goedendag.
Le même mot est employé pour dire : au revoir,
mais dans ce cas, on prononce deux a : da-acH.

2 Pour 'comment allez-vous ?' on dit aussi très souvent : Hoe gaat het met u ?
Donc, 'comment va votre fils ?' se traduira indifféremment par Hoe maakt uw zoon het ?
ou Hoe geat het met uw zoon ?
3 On dît tout aussi fréquemment : Is u ziek ?
A la deuxième personne, forme de politesse, on emploie la forme verbale de la deuxième
ou celle de la troisième personne.
4 On peut écrire nee ou neen, mais on prononce toujours ().
5 Vous remarquez que l'adjectif possessif à la même forme, quel que soit le genre du nom :
ma fille, mon fils : mijn dochter, mijn zoon - votre fille, votre fils : uw dochter, uw zoon.
6 De |a même manière: uw schoondochter (votre belle-fille),
uw schoonzoon (votre beau-fils).
   
  (N1) (N2) voir leçon de révision suivante (révision toutes les sept leçons).

p10 (5)


Счётчик